Home
1 mei 2009: vertrek
IJmuiden - Dartmouth
naar Isles of Scilly
Isles of Scilly
the Celtic Sea
Cruising Cork
Baltimore-Portmagee
Barloge Creek
Fastnet Rock
Great Skellig
Portmagee
Alleen naar Noorden
McDaid vs. Ireland
Zuidwest Schotland
Familievakantie
Hebriden en om Noord
Storm op de Noordzee
Redding door KNRM
Terug op IJsselmeer
Nawoord
English extract
X-Yachting Magazine
Contact
Sitemap

30 en 31 mei: Lawrence Cove en Great Skellig

De kustlijn hier in het gebied van county Cork en county Kerry (de zuidelijke en zuidwestelijke kant van Ierland) bestaat uit diep de zee in stekende uitlopers van het land, met daar tussenin diepe baaien, die meer dan twintig mijl naar binnen lopen. Wij naderden het land ter hoogte van Mizen Head. Op deze klip plaatste Marconi in 1900 zendmasten voor zijn geheime pogingen om draadloos morsesignalen naar Amerika te sturen. Pogingen die overigens mislukten. GJ en ik filosofeerden erover wat voor afspraken je voor zo'n test moest maken: iemand naar Amerika sturen, afspreken dat je over vier weken om zo en zo laat gaat zenden, wat je dan zendt, dat je het de volgende dag nog een keer gaat proberen. En dan weer vier weken wachten tot je medewerker terug is om je te vertellen dat het niet gelukt is. Vanuit zee was goed de oude hangbrug te zien die een kloof op Mizen Head overbrugt. Er staan nog steeds zendmasten op deze meest zuidwestelijke punt van Ierland, die aan het begin van de 20e eeuw overigens wel het belangrijkste centrum voor radiocommunicatie van Marconi werd.

[Mizzen Head, hangbrug boven de streepjes:    IIIII      ]

Tegen de avond bereikten we Lawrence Cove. Een mooi beschut kommetje op Bear Island, aan Bantry Bay. En een van de weinige plekken hier in de buurt waar een marina is. Ook wel weer eens handig om niet met de dinghy aan wal te hoeven gaan, om apparaten en accu's op te kunnen laden met walstroom en om vers water te kunnen innemen (een continue zorg). We legden gemakkelijk aan in dit kleine en gemoedelijke haventje. Het dorpje bestond uit één kort straatje met zeven huizen, waarvan er twee in onbewoonbare staat verkeerden. In een derde zat de kroeg, wat meer een bierhal was. Een ruwe betonvloer en de geur van een studentensociëteit the-morning-after. En, wonder boven wonder, een huis waar op de zolderverdieping een keurig restaurantje was gevestigd (Cattapillah's restaurant), waar de eigenaresse uitsluitend 'local products' bereidde en dat nog bomvol zat ook. Het eten was goed en GJ en ik hadden er zo'n zin in, dat wij zelfs de zwartgeblakerde gebakken aardappels als een delicatesse naar binnen werkten en geen kruimel lieten staan. Treurig feit van deze dag in Lawrence Cove: de dorpsgemeenschap had vandaag de ferryman begraven die woensdag was overleden aan een 'massive heart attack' op 48-jarige leeftijd. Ook in Lawrence Cove ontkom je niet aan de stress. De ferry moet nu eenmaal op tijd gaan.

Om 12 uur lagen we te kooi. Wat lag de boot stil en wat kletterden de golfjes er luidruchtig tegenaan. Opeens herinnerde ik me dat de diepte van deze haven niet duidelijk wordt vermeld in de kaart en in mijn boeken. Maar toen we eenmaal waren afgemeerd had ik er niet meer naar gekeken. Stonden we weer met de kiel op de grond? Uit mijn slaapzak, dieptemeter aan: 3,60 meter en nog drie uur te gaan tot laagwater. We drijven nog, maar dat gaat straks niet goed. GJ ook uit zijn kooi gehaald. Kleren aan en onder een halfvolle maan met zaklantaren in de hand en één man op de boeg de haven weer uit gevaren. Net buiten de haven onder de wal konden we ankeren. Een mooi plekje onder de sterren, waar we nog rustiger lagen dan in de haven. Heerlijk geslapen en minstens 35 Euro bespaard voor de marina!

Het plan was om Bantry Bay dieper in te varen en dan GJ af te zetten in Glenngarriff. Dat zou een mooi plaatsje zijn en de rhododendrons waren er overweldigend, zo was ons verteld. Maar voor mij was het niet handig, omdat ik de 15 mijl de baai in ook weer terug zou moeten zeilen en eind van de week moest ik echt in het noorden van Ierland zijn. We kozen daarom toch maar zee en GJ was zo aardig om de consequentie van een langere thuisreis te aanvaarden. Ons doel was Portmagee, bij Valentia Island aan de zuidzijde van Dingle Bay. Op weg daar naar toe staken we iets dieper de zee in om de Skelligs te verkennen. Een groep van drie stijle rotseilanden, waarvan de grootste ooit bewoond is geweest door monniken. Deze berg is 214 meter hoog en rijst recht uit de zee op. Het een-na-grootste eiland, Little Skellig is wit doordat het is bedekt met guano, vogeluitwerpselen. Een vruchtbaar spulletje, dat in vroegere tijden werd afgegraven, zoals oudere kijkers naar de televisie serie Onedin Line zich mogelijk herinneren ('makes good profit'). De vogels zwermen er massaal om heen. Maar wij varen rakelings langs Great Skellig, ook wel genoemd Skellig Michael (naar St. Michael), en staren verbaasd omhoog naar de resten van de bebouwing, de hoogte en de weerbarstigheid van de rots. Om het nog iets spannender te maken kiezen we een route tussen Great Skelllig en een er naast gelegen klip, waar we onverwacht dichtbij komen.


[klip naast Great Skellig]

Er is weliswaar voldoende ruimte tussen die klip en Great Skellig, maar doordat we de tussenruimte niet met een rechte hoek kruisen, valt de doorgang wat tegen. Het weer is prachtig, lekker windje, weinig stroom, volop zon, dus het ziet er allemaal nog relatief vriendelijk uit, maar wetend dat deze hoge rots midden in de oceaan staat, waar het weer vrijwel nooit zo is als vandaag, kunnen wij ons er alleen maar over verbazen dat hier meer dan vijftienhonderd jaar geleden mensen begonnen te wonen, een klooster bouwden en van en naar de wal reisden. Zelfs op deze dag kunnen wij ons niet voorstellen dat de toeristenbootjes die vanuit Portmagee Great Skellig bezoeken, op deze plek kunnen aanlanden. Toch schijnt er een aanlandingsplaats te zijn, maar mijn pilotboek zegt dat je het eiland net zo goed vanaf het water kunt bekijken. Bij nader inzien konden de Rhododendrons ons gestolen worden.


[Great Skellig, 214 meter hoog]

Toch schijnt een bezoekje aan dit eiland wel de moeite waard te zijn. Er zijn resten van het klooster met bijenkorf-vormige cellen, gemaakt van gestapelde stenen. De wandeling omhoog gaat over de in de rots uitgehouwen trappen, met een tunnelachtige doorgang waar je je op een bepaalde manier doorheen moet draaien. Zo bereik je het kleine plateau bovenop de rots, waar zich de ruïnes bevinden. In deze stenen hutten leefden moniken van de vroege Ierse kerk, die kennelijk geïnspireerd waren door een in Egypte ontstane cultus van eenzaamheid die zich had verspreid van de Rode Zee tot aan Libië. Een volgeling genaamd Simon leefde dertig jaar op een twintig meter hoge zuil in Antioch. Het leven op Great Skellig moet inderdaad erg lijken op het leven op een zuil.

Op de rots zijn in 1826 twee vuurtorens gebouwd met ieder een vast licht. Door de twee boven elkaar geplaatste lichten onderscheidde Great Skellig zich 's-nachts van de lichten van Cape Clear Island, 40 mijl naar het zuid-oosten, en Loop Head, 60 mijl naar het noord-oosten. Dat zelfs met deze afstanden verwarring moest worden uitgesloten, geeft aan hoe onzeker de navigatie toen nog was.

In Portmagee kunnen wij natellen dat zeven mensen hun brood verdienen aan het heen en weer varen van toeristen naar Great Skellig. Dat is het aantal open motorbootjes - met plaats voor zo'n tien toeristen - dat 's-avonds in de haven ligt te dobberen. Maar het toerisme naar Great Skellig is niet alleen iets van deze tijd. In 1910 schreef George Bernard Shaw een vriend over zijn indrukwekkende bezoek per roeiboot aan Great Skellig:

 My Dear Jackson,

 ... Yesterday I left the Kerry coast in an open boat, 33 feet long, propelled by ten men on five oars. These men started on 49 strokes a minute, a rate which I did not believe they could keep up for five minutes. They kept it without slackening half a second for two hours, at the end of which they landed me on the most fantastic and impossible rock in the world: Skellig Michael, or the Great Skellig, where in south west gales the spray knocks stones out of the lighthouse keeper's house, 160 feet above calm sea level. ... [Under the sea] there are 90 fathoms by the chart, out of which the Great Skellig rushes up 700 feet so suddenly that you have to go straight upstairs to the top - over 600 steps. ... Most incredible of all, the lighthouse keeper will not take a tip, but sits proud, melancholy and haunted in his kitchen after placing all his pantry at your disposal - will also accompany you down to the desperate little harbour to squeeze the last word out of you before you abandon him, and gives you letters to post like the Flying Dutchman - also his strange address to send newspapers and literature to; for these he will accept. ... Then back in the dark, without compass, and the moon invisible in the mist, 49 strokes to the minute striking patines of white fire from the Atlantic, spurting across threatening currents, and furious tideraces ... two hours and a half before us at best, all the rowers wildly imaginative, superstitious, excitable and apparently super-human in energy and endurance, two women sitting with the impenetrable dignity and quiet comeliness of Italian saints and Irish peasant women silent in their shawls with their hands on the quietest part of the oars ... keeping the pride of the men at the utmost tension, so that every interval of dogged exhaustion and drooping into sleep (the stroke never slackening, though) would be broken by an explosion of "up-up-up-keep her up!" "Up Kerry!" ... Three pound ten, my dear Jackson - six shillings a man ... was what they demanded. I hardly feel real again yet.